Sylvia en motoren met uitzicht
Uitzicht op het dal van de Tech

Boule d'Amont - Portbou

Om in de stemming te komen krijgen we een Catalaans ontbijt, en dan rijden we verder.

We rijden naar las Illas, over zo mogelijk een nog smaller weggetje dan we tot nu toe al reden in de Pyreneeën.

De weg eindigt bij de grens (hebben we al eens ondervonden) maar op de kaart is te zien dat er onverharde paden zijn naar Spanje, en we weten de route te vinden.

We rijden vanuit de uitlopers van de Spaanse Pyreneeën naar beneden, en vinden een plek om te eten als we in de vlakte zijn. We voelen ons meteen helemaal in Spanje.

De dag eindigt in Portbou, een plekje waar we verknocht aan zijn geraakt.

Dit reisverhaal begint met dag 1.

Vrijdag 7 september 2007

Ons uitzicht die ochtend is prachtig.

Het leuke van een hotelletje is dat je je elke ochtend even kunt voorstellen dat je hier woont. Nou zou ik nooit meer weg willen uit het dorp waar we nu wonen, maar dit is toch wel een erg mooi "thuisplekje"!

 

De motoren hebben het uiteraard goed overleefd.

We kunnen ze vanuit ons raam zien. Ook dat is een grote bonus!

 

Ernst verkent het (kleine) dorpje voor we gaan ontbijten.

Dit is het kerkje van Boule d'Amont (het gebouw rechts, met de open klokkentoren).

Het heet de église de Saint Saturnin, en het is een heel oud (begin twaalfde-eeuws) Romaans kerkje.

 

Van onze auberge-eigenaar mogen we elk ontbijt kiezen dat we maar kunnen verzinnen Amerikaans, Engels, Frans, Catalaans.

Dat wordt Catalaans natuurlijk! Wat is dat eigenlijk?

Koffie, pa amb tomate, oftewel brood ingesmeerd met olijfolie, tomatenpulp en rauwe ham, en sinaasappelsap.

We zitten al bijna in Catalunya ;-)

 

Ik rij de Mulhacen zelf naar beneden (waar ik tamelijk trots op ben want het is een absurd steil afdalinkje, van ver voor de tijd dat er voertuigen waren: meer ontworpen op ezels en geiten enzo).

En de R3B start redelijk deze keer (vanaf Troyes heeft hij moeite met op gang komen 's morgens; Ernst moet hem tijdelijk stationair hoger laten draaien, en dan nog is het erg lastig om hem te laten starten; hier lukt het prima met het ezelhellinkje).

 

We rijden over de D618 naar het zuiden. Die is hier smal en bochtig, en het is prachtig weer.

We slaan linksaf, de D13 op, die zo mogelijk nog smaller en bochtiger is.

Door een afwisseling van bos en uitzichten rijden we hier.

Zo'n beetje het eerste dorp dat we tegenkomen is Oms.

 

Oms heeft een erg lief kerkje, de twaalfde-eeuwse église Saint-Jean. Romaans, zoals zoveel kerkjes in de Pyreneeën (ook aan de Spaanse kant).

Lief, simpel en stoer.

 

Vanuit Oms brengt de D13 on naar de D615, die in korte bochtjes afdaalt naar het dal van de Tech.

In Céret steken we de Tech over. Naast ons zien we de Pont du Diable, een brug die in 1321 is gebouwd.

Hij overspant de Tech met een boog van 45 meter: een Middeleeuws meesterwerk.

De reden dat hij de Pont du Diable, de Duivelsbrug heet, is dat de legende was dat hij door de duivel is gebouwd, in één nacht.

 

We zien niet veel van Céret (we hebben er ooit een nacht doorgebracht; het is een erg mooi stadje), want we moeten het weggetje vinden naar Las Illas en Super Las Illas.

We vinden het uiteindelijk (het heet de D13F) door een nieuwbouwwijk in te rijden.

 

We stijgen direct flink, in een aantal grote zwiepers van haarspelden.

 

We zijn niet de enigen die dit weggetje kennen ;-)

Hier een motor, een wandelaar en een fietser precies naast elkaar op dit smalle weggetje.

 

In de tweede haarspeld staat een bankje, met plek voor de motoren.

Daar gaan we even van het enorme uitzicht over het dal van de Tech genieten!

 

Hier dezelfde situatie, uitgezoomed.

Je ziet op wat voor een prachtige plek dat bankje staat: heb je het uitzicht voldoende bekeken, dan kun je je omdraaien en kijken wie er door de haarspeld komen.

 

Terwijl we daar zitten komen er wandelaars en fietsers langs, en ook deze jongens op hun crossers.

Ze hebben allemaal gelijk: de D13F is een ongelofelijk mooi weggetje, dat je vanuit het dal van de Tech omhoog neemt de Pyreneeën in.

 

Er staan kurkeiken langs de weg: de onderste helft van de bast volledig verwijderd (ik heb altijd geleerd dat een boom daar dood aan gaat, of zou ik me dat verkeerd herinneren?), fluweelachtig donkerbruin.

 

We klimmen verder.

Af en toe rijden we langs rotswanden, zoals hier.

 

Het weggetje gaat over een aantal hoogste punten.

De Col de Mirailles is er een van.

 

Er staan hekken langs de weg, maar de paarden, die door die hekken moeten worden tegengehouden, hebben kennelijk een manier gevonden om aan de andere kant te komen.

Daar smaakt het gras namelijk veel lekkerder, uiteraard.

 

Wanneer we in Super Las Illas aankomen, waar we anderhalf jaar geleden vergeefs een poging hebben gedaan om de doorgang naar Spanje te vinden, zoeken we een bankje op om op ons gemak het nieuwe tablet-pc'tje met GPS ontvanger te laten opzoeken waar we precies zijn, en welke weggetjes er hier lopen en welke daarvan in Spanje eindigt.

Het zijn er heel wat, die in Spanje uitkomen, lijkt het, maar wanneer we die een voor een proberen zijn ze vrijwel allemaal afgesloten met grote borden met rode randen, meestal zelf geschilderd.

Dan kun je wel doorrijden, maar de eigenaars van het land waar die weggetjes over lopen lijken er nogal bezwaar tegen te hebben.

We komen zo al zoekend een post-busje tegen, en de eigenaar daarvan wijst ons waar Spanje is: de enige route die we nog niet hadden geprobeerd.

Het mooie is dat je er komt door keurig alle verbodsborden te honoreren: dan kom je op dat ene weggetje uit dat je naar Spanje brengt.

 

We rijden tijdenlang op dit onverharde pad.

Wanneer we een wegwijzer zien, in de richting van Agullana, weten we zeker dat we goed zitten: we zijn op weg naar Spanje, en steken de Pyreneeën over via een onverhard pad!

 

Het is dan ook een volkomen absurd gezicht wanneer je Spanje ziet: dat kondigt zich aan door middel van een prachtige asfaltweg, die aan de Franse kant dus overgaat in wat nauwelijks een bospad kan heten, meer een spoor door het bos...

Wat die uitkijktoren naast de weg hier doet begrijp ik niet zo goed: er is geen mogelijkheid om hier te stoppen met de auto of de motor, en er lijkt ook geen wandelpad naast de weg te lopen. Wie zou er dan van dat uitzicht gebruik kunnen maken?

 

Toen we uit Céret vertrokken zag ik dat mijn reservelampje aan was, en besefte ik dat ik niet wist hoe lang dat al het geval was...

Ik ben daarom blij dat die prachtige weg vanuit het niets voortdurend daalt.

 

Ook als we door Agullana rijden, het dorp dat ons door de wegwijzer werd beloofd, blijven we dalen.

Er is hier alleen geen benzinestation...

 

Daardoor komen we vrijwel zonder gas te hoeven geven bij de N11 aan, de weg die Perpignan met Figueres verbindt.

Van te voren had ik nog bedacht dat Ernst daar op zoek kon gaan naar het dichtstbijzijnde benzinestation, en ik daar om benzine te sparen zou wachten, maar dat blijkt niet nodig: we komen uit bij een enorm industrieterrein-achtig iets, met een enorme hoeveelheid benzinepompen.

De benzine is in Spanje dan ook erg goedkoop (1 euro en 8 cent per liter).

 

Elk van die benzinestations heeft een enorme hoeveelheid capaciteit, vooral ook voor vrachtwagens: je kunt daar overal met minstens 20 vrachtwagens tegelijk tanken.

Behalve die grote hoeveelheid benzinestations zijn hier ook heel veel wegrestaurants, hotels en supermercado's. Het is duidelijk dat Spanje wat benzine, overnachten, levensmiddelen en eten betreft heel veel goedkoper is dan Frankrijk.

We tanken, en zijn daarbij nog getuige van een vrachtwagen die een liftende vrouw oppikt, en de uitdossing van die vrouw en haar gedrag maken het erg waarschijnlijk dat ze niet aan het liften is, maar haar diensten aanbiedt. Een treurig gezicht vind ik dat altijd.

 

Wij zoeken na het tanken het kleine weggetje weer op waar we vandaan kwamen en slaan vlak voor Agullana linksaf, en dat is een prachtig weggetje, de GI-502.

 

Via dit weggetje steken we de N11 over, een stukje ten zuiden van waar we hebben getankt.

We komen dan terecht in landbouwgebied: olijfboomgaarden en wijngaarden.

Het dorpje in de verte is Espolla.

 

En als je zo'n cactushaag ziet, met vruchten er aan, dan voel je je helemaal in Spanje ;-)

 

Bij Garriguella vinden we een restaurantje met door rietmatten beschaduwd terras.

Het is langzamerhand ook wel tijd om te eten. Dit wordt onze eerste maaltijd in Spanje dus!

 

"Germanos?", vraagt de ober.

"No, Hollandesa", antwoord ik.

"I don't speak Holandesa", antwoordt hij.

"For me, Espagnol is difficult", voeg ik er aan toe.

"For me, every language is difficult", besluit hij.

We eten er lekker en uitgebreid, met brood, wijn en water erbij.

Terwijl we zitten te genieten van de warmte slaan we gade hoe één van de gasten in zijn auto wegrijdt, en daarbij achteruit tegen de R3B aanrijdt.

We springen op, en het hele terras is in rep en roer, maar hij reed heel langzaam: er is geen schade gelukkig.

 

Dit was een heerlijke lunch, en we zijn al heel dicht bij ons einddoel van vandaag: Portbou.

 

We komen al snel terecht op de N260 (de weg die de Middellandse zee verbindt met de Atlantische Oceaan, dwars door de Pyreneeën), en zien daar een ruïne.

Het is het Castillo de Quermanço, bij het dorp Vilajuïga.

Het is vele malen geplunderd en weer herbouwd. De laatste keer dat het herbouwd is was onder Napoleon, maar toen die terug moest trekken heeft de bevelhebber ter plekke het gebouw met een explosie verwoest. Sindsdien is het een ruïne gebleven.

 

Even later, bij Llança, spotten we ons eerste stukje Middellanse Zee.

Wat kan die onwaarschijnlijk blauw zijn!

 

De weg verandert hier in een soort "corniche", zoals je die ook ziet tussem Nice en Italië, maar hier is die corniche helemaal leeg.

Het is een aaneenschakeling van erg mooie bochten, waarbij je soms, zoals hier, de zee even uit het oog verliest, en vaak juist wel ziet.

We rijden hier naar het noorden. Een beetje vreemd misschien wanneer je vanuit Nederland op weg bent naar Valencia, maar we wilden graag in Portbou overnachten (meer daarover later), en we wilden ook graag dat illegale doorsteekje in de Pyreneeën vinden

Een logischer manier om in Portbou te komen is via Banyuls-sur-Mer, waar de D914 langs komt, eenzelfde soort schitterende weg als de N260.

Die N260 kun je, zoals gezegd (de andere kant op) verder volgen waarbij je de Spaanse Pyreneeën hoog doorkruist. Het is echt een ongelofelijk mooie weg, en hij begint hier, bij de grens van Frankrijk, schitterend.

 

Ik zie onderweg een bord dat betekent dat de route naar Portbou voor vrachtwagens, of juist niet, linksaf gaat.

Zoals altijd haal ik dat door elkaar, en zoals altijd kies ik dan per ongeluk de route voor vrachtwagens, die dan meestal om al het leuke op zo'n route heenrijdt.

Maar deze keer blijkt dat de vrachtwagens geadviseerd wordt om de route zonder tunnels te nemen, terwijl het andere verkeer van de laatste paar bergen niets merkt en er via tunnels onderdoor rijdt.

 

In de buurt van Portbou kun je je dus het beste als vrachtwagen gedragen.

Je komt dan van hoog boven PortBou aanrijden, met bijbehorende uitzichten.

En bochten natuurlijk.

 

Je komt dan langs een plek waar ruimte is naast de weg om te stoppen, en van daar uit kun je van boven op Portbou kijken.

Je hebt dan een uitzicht hebt op een lekker rommelig, weinig schilderachtig plaatsje, met een enorm station, volkomen uit proportie.

We zijn hier ooit "per ongeluk" terecht gekomen, en zijn toen een beetje verliefd geworden op Portbou.

Het ligt net zo schilderachtig aan de zee als elke plaats aan de Costa Brava, maar door dat wanstaltige station (dat is er doordat Spanje een andere spoorbreedte heeft als de rest van Europa, zodat iedereen hier moet overstappen op een andere trein), is het nooit echt toeristisch geworden.

Het leuke is dat er daardoor ook geen kunstmatige schilderachtigheid is: Portbou (spreek uit op z'n Nederlands; niet op z'n Frans) is een gewoon levend stadje; geen museumstuk voor toeristen.

Rechts zie je trouwens een van de tunnels, en links daarvan een van de vele bochtehn die je mist als je voor die tunnel kiest.

 

Vanuit dat hoogste punt rij je in een orgie van bochten omlaag.

Onthoud heel goed dat je hier nooit de tunnel neemt! Mocht je daar per ongeluk in terecht komen, keer dan om, rij via de bochten, en draai gewoon nog een keer om om ze nog een keer te rijden.

Deze weg hoort tot de mooiste wegen van Europa!

 

Ernst blijft boven staan, en kan daardoor mij van boven fotograferen.

Welke motorrijder wil, bij het zien van deze foto, niet nu op die plek zijn?

 

In Portbou rijden we naar de "boulevard" (wat een erg groot woord is voor een soort van breed trottoir aan zee), waar ik bij hotel La Masia een kamer vraag.

Helaas is de kamer met balkon en uitzicht op zee al bezet (de mooiste attractie is eigenlijk dat dat balkon om de stam van een enorme boom heen is gebouwd), maar de achterkant heeft weer als voordeel dat ie in de schaduw zit.

De receptie wordt bemand door een oud mannetje die de gegevens uit mijn paspoort met hele mooie langzame krulletters overschrijft.

 

De motoren mogen op het afgesloten terras, zegt hij, en daar zetten we ze even later neer.

Dat terras wordt verder bevolkt door drie motoren van Duitsers: de tafels en stoeltjes zijn helemaal aan de kant geschoven.

 

Als we ons hebben geïnstalleerd lopen we de boulevard af, om naar de zee te staren.

Het is een uitstekende plek om af te kicken van het voortdurend in beweging zijn dat we de afgelopen dagen hebben gedaan: het tempo in Portbou is heel aangenaam rustig, net zo rustig als de zacht kabbelende golfjes.

 

We lopen naar het station, waarvoor je een eind moet klimmen.

Je loopt dan door een spookachtige tunnel, heel breed, volkomen verlaten, onder de sporen door.

 

We komen dan uit midden op de sporen, wat me niet helemaal de bedoeling lijkt.

Er worden containers overgeslagen.

Het is kennelijk nog steeds zo dat de spoorbreedtes van Spanje (ze hebben er dacht ik een aantal) niet overeenkomen met die van de rest van Europa, zodat mensen en goederen hier in Portbou op andere treinen moeten worden overgezet.

Je ziet hier ook mooi hoe Portbou direct tegen de heuvels is aangebouwd.

 

We steken de sporen over (en je voelt je dan erg illegaal bezig), en komen uit op het station zelf, dat enorme station dat we van boven gezien hebben.

 

Aan het spoor staat de Santa Maria de Portbou, die inderdaad gebouwd is door de spoorwegmaatschappij (de Companyia dels Ferrocarrils de Tarragona a Barcelona i França), in 1878, speciaal voor het spoorwegpersoneel.

 

We lopen aan de andere kant door het stadje naar beneden. Overal zijn bars en restaurantjes, en zijn mensen op straat. Portbou ligt dan op een steenworp afstand van Frankrijk; het is meteen helemaal Spaans.

Dit is de kiosk bij de boulevard, en je ziet hoe levendig het is.

Dat vind ik een van de aantrekkelijke aspecten van Spanje, dat de straten 's avonds niet leeg zijn, maar dat overal mensen op straat zijn.

 

Die avond eten we in de bar aan het einde van de boulevard, bij Riky's Bar.

De man hier op de foto, met z'n haar in een staartje, is de eigenaar. We noemen hem daarom Riky, maar ik heb geen idee of dat inderdaad z'n naam is.

 

Er zijn mensen aan het poolen en er zijn mensen aan het darten, en wij eten tapas, en zitten daar heerlijk te wennen aan Spanje: tv aan, muziek aan, iedereen houdt van kletsen, overal tegels zodat de geluiden lekker klinken.

Je raakt er verslaafd aan, aan die klanken van Spanje...

 

Ik heb het idee dat dit de hangplek is van de jeugd van Portbou.

Je kunt je geen betere hangplek voorstellen. Riky lijkt de onbezoldigde jongerenwerker van Portbou, en hij doet hier heel erg goed werk.

 

© Copyright - Auteur: Sylvia Stuurman , Foto's: Ernst Anepool .
Copyright 1993-nu.
Voor commentaar, e-mail adres: sylviastuurman@gmail.com
 
terug Code voor foto: