Sylvia en poort
La Caleta in Cadiz

Almonaster La Real - Cadiz

Vanuit Almonaster La Real rijden we Andalucia in, en komen langs de mijnen van de Rio Tinto.

Van daar uit rijden we over een smal weggetje een eind naar het zuiden, vrijwel zonder verkeer.

Dan komen we in de vlakte van Sevilla, waar we met hulp van een automobilist de Guadalquivir oversteken. We moeten een stuk via de vlakke delta van die rivier rijden.

Jerez de la Frontera kondigt zich aan met het circuit, en van daaruit is het niet ver naar Cadiz. In Cadiz vinden we na enige moeite een hostal, en hebben dan nog tijd om de stad te verkennen. En wat een stad is Cadiz!

Dit reisverhaal begint met dag 1.

dinsdag, 12 mei 2009

In het hotel Casa Garcia in Almonaster La Real is, net als gisteravond het diner, het ontbijt erg lekker, maar wederom laat de bediening te wensen over (de baas maakt haar er op attent dat we - al een poos - zitten te wachten, en ze antwoordt hem dat ze net in de ontbijtzaal is geweest. Dat klopt; ze rende achter ons langs, en deed haar uiterste best om niets te zien).

Dan rijden we het mooie weggetje uit Almonaster terug naar de N435, en volgen we de N435 een stuk naar het zuiden. Heerlijke bochten door bergen met eikenbos: een heel erg mooi motorgebied! (de foto's van dit stukje zijn mislukt doordat de camera nog stond ingesteld voor foto's in het donker).

We slaan linksaf naar Minas de Rio Tinto.

Zowel voor als na Minas de Rio Tinto zien we dit soort beelden.

 

Rio tinto betekent: gekleurd water. Er zit hier zoveel zilver, ijzer en koper in de grond, dat de rivieren altijd gekleurd zijn geweest. De Phoenieciërs exploiteerden hier al mijnen, en sindsdien heeft ieder volk dat hier de macht overnam dat overgenomen. Tekenend is dan ook dat de mijnen hier sinds 1873 in Engelse handen waren... Sinds 1954 is dat rechtgezet: de mijnen zijn nu Spaans.

Het is een absurd gebied om doorheen te rijden. De mijnen zijn van het open-pit type, zodat alles zichtbaar is. Je ziet overal kleuren die voor je gevoel niet bij de aarde horen, maar die juist heel erg van de aarde zijn: je ziet de binnenkant van de aarde, zou je kunnen zeggen.

Hier ligt dan ook de grootste open-pit mijn van Europa, de Corta Atalaya.

Er is een Parque Minero de Riotinto, waar je een rondleiding kunt krijgen in een stoomtrein, en waar een museum is: een volgende keer zullen we daar zeker naar toe gaan. We zijn nu op weg naar Cadiz, maar deze streek, met Almonaster La Real, Minas de Rio Tinto en de rest van de Sierra de Aracena is heel erg de moeite waard voor een langer bezoek.

 

Volgens het Museo de Riotinto vindt hier sinds 5000 jaar mijnbouw plaats.

Het is een groot gebied in rood, roze, oranje, geel, blauw: steeds weer nieuwe mijnen en steeds weer nieuwe kleuren.

Heel vreemd, en vreemd genoeg heel mooi.

 

De plaats na Minas de Riotinto is Nerva. Doordat we van de hoofdweg af zijn gegaan om de mijnen van dichterbij te bekijken, rijden we er dwars doorheen.

Het huis dat je hier links ziet, met prachtige "nep"-gevel, heeft de Andalusische kleuren: wit met okergeel.

We dwalen behoorlijk door het stadje heen voor we de uitgang hebben gevonden waar we naar op zoek zijn. Dwalen door een Andalusische stadje is nooit verkeerd.

 

Als we Nerva uit zijn en achterom kijken, zien we nog eens de afmetingen van die mijnen. Ze bestrijken het gehele gebied tussen Nerva en Minas de Riotinto, en gaan westelijk daarvan nog verder.

We rijden nu weer over de A476, naar het oosten.

 

De A476 blijft een hele aangename weg, met lome bochten, door de voeten van de Sierra de Aracena.

Voor we op de grote weg naar Sevilla komen slaan we rechtsaf, een smaller weggetje in.

Mijn oorspronkelijke plan was om een flinke omweg te maken, via de Picos de Aroche en de Sierra del Norte en de Sierra de Sevilla, om dan de vlakte over te steken via Carmona naar Moron de la Frontera.

Die route was een stuk aangenamer geweest, weten we nu, maar wel een stuk langer.

Maar voorlopig blijft onze nu gekozen route nog even aangenaam en mooi!

 

We rijden dan langs El Castillo de las Guardas. Hoog boven het stadje zie je de Iglesia de San Juan Bautista liggen.

Het kasteel waar het stadje z'n naam aan ontleent is niet te zien (ik geloof ook dat er niet veel van over is).

 

Het bord laat het al zien: dit weggetje rijdt de Puerto Acebucho op. Dat is geen pas met haarspelden, zoals in de Alpen of de Pyreneeën, maar wel een lekker bergweggetje, dat we heel lang kunnen volgen.

De vrouw op de foto laat mooi zien wat je in Spanje nog zo vaak ziet: mensen die op de weg lopen. Pas als je dat zo vaak in Spanje tegenkomt besef je dat je dat in Nederland vrijwel niet meer ziet! Iedereen neemt de auto of de fiets voor afstanden van meer dan enkele tientallen meters. Hier niet!

Dehesa Puerto Acebucho slaat trouwens op een enorm stuk grond langs de Puerto Acebucho waar vechtstieren rondlopen. Eigenaar: de familie Osborne (van de sherry). Andalucia is het land van de grootgrondbezitters.

 

Het is de SE4401 waar we op rijden, en het is een erg mooi weggetje. Het asfalt is erg goed, maar het ligt als een soort dijkje boven de rest, zodat je voortdurend vlak naast een redelijk steile helling van grind rijdt. Je moet voortdurend goed uitkijken, want even te wijd in een bocht is er niet bij!

Er is vrijwel geen verkeer, en we klimmen langzaam omhoog in een dehesa-landschap, met kurkeiken en droog grasland.

 

We zien veel vogels onderweg: een Klapekster, een Grijze Wouw, Bijeneters, Roodkopklauwieren.

De bebossing wordt langzamerhand dunner. De dehesa is hier geen gemeenschappelijk bezit zoals in de Extremadura (eigenlijk is dehesa dan niet meer de juiste benaming), maar is steeds afgezet. Hier en daar zie je de toegang naar de Finca, soms mooi versierd. Ook deze toegangspoort heeft "Dehesa" op het bord staan.

We zien af en toe weer de zwarte varkens lopen hier, of paarden of koeien. De koeien zijn hier van het soort waar de stieren voor de stierengevechten vandaan komen: de toros bravos.

Doordat de weg zo als een dijkje van asfalt bovenop het landschap ligt, is het erg lastig om een plek te vinden waar we kunnen stoppen voor een pauze. Tenslotte houden we pauze bij zo'n ingang voor een dehesa, eentje met wat schaduw.

 

Het landschap wordt droger en warmer: in plaats van eiken komen er (vaak bloeiende) cactussen, parasoldennen en lage palmen.

Afgezien van het feit dat je hier voortdurend goed op moet letten en niet net naast de weg terecht moet komen is het hier heerlijk rijden: geen bebouwing, geen verkeer, alleen de weg, de vogels, dat landschap en jijzelf.

 

Tenslotte, als het landschap waar we doorheen rijden bijna kaal is (maar de weg net zoveel bochtjes blijft maken als daarvoor) zien we sporen van een toekomstige wegverbreding: er komt hier een grote weg. Ik hoop dat dat alleen maar voor het laatste gedeelte geldt, want deze weg is een klein paradijsje!

Hier komen we de eerste medeweggebruikers tegen, en ook in Spanje bestaan er vervelende automobilisten die zo links houden dat je er niet langs kunt...

 

In Aznalcollar, even voorbij het gelijknamige stuwmeer, eindigt de SE4401.

Aznalcollar is vooral bekend vanwege zijn ramp, de Aznalcollar desastre, ook wel bekend als de Doñana disaster. Een dam van de Los Frailes mijn in Aznalcollar brak, waardoor zuren en zware metalen via de rio Agrio en de Rio Guadiamar naar de Coto Doñana stroomden, een van de grootste natuurgebieden van Europa.

Het is Aznalcollar niet aan te zien: het is een simpel, wit, Andalusisch stadje.

 

We rijden nu door een vlak landschap: de vlakte die de Guadalquivir heeft neergelegd, waar Sevilla ook in ligt.

Rond Gerena ligt een rondweg die nog niet op de kaart van de Becker staat: het is enigszins onwerkelijk om via een brede rondweg, voorzien van veel rotondes, om een plaatsje van niets geleid te worden. We komen pas (veel) verkeer tegen wanneer we de afslag naar Sevilla inslaan.

 

In Santiponce zijn we al vlak bij Sevilla. Daar rijden we langs dit enorme Monasterio de San Isidoro del Campo.

Het is in een combinatie van gotisch en mudejar gebouwd: ongetwijfeld hnet bezoeken waard, maar wij willen naar Cadiz.

We moeten hier ook, zonder het te merken, langs de Romeinse overblijfselen van Italica zijn gekomen: na Merida de meest indrukwekkende resten van een Romeinse stad.

 

We rijden nu van de ene plaats de andere in: dit zijn de voorsteden van Sevilla.

Hier rijden we door Camas, langs het "Antigua Casa Consistorial", het oude gemeentehuis.

De bomen die er voor staan zijn sinaasappelbomen: Andalucia en sinaasappelbomen horen onlosmakelijk bij elkaar.

 

In San Juan de AznalFarache zitten we ten westen van Sevilla, dat we aan de overkant van de Guadalquivier zien liggen. Hier zie je trouwens het Monumento al Sagrado Corazon de Jezus, het monument voor het heilige hart van Jezus.

De Becker wijst ons perfect de weg, totdat hij ons over een voetgangersbrug wil hebben: die was blijkbaar tot voor kort nog voor gemotoriseerd verkeer open. We proberen het nog, maar we komen er echt niet op.

Ernst bekijkt de kaart, en ziet dat er verderop, naar het zuiden, een brug is. Op de kaart te zien zou er een veerpont kunnen zijn bij Coria del Rio, van waaruit je dan via een brug over het kanaal van de Guadalquivir inderdaad Sevilla zou kunnen omzeilen.

Er staat ook een rondweg gepland, waarvan het gedeelte dat over de beide waterwegen loopt al klaar is, maar dat zou betekenen dat we de snelweg zouden nemen. Die snelweg kunnen we ook hier nemen, naar de overkant, naar Sevilla, maar we willen graag proberen alles via de kleinere wegen te doen.

Er is over die pont bij Coria del Rio nergens informatie te vinden, en ik kreeg al het idee dat het alleen een voetveer is, maar ik heb een foto gevonden waarop je duidelijk kunt zien dat je er met de motor naar de overkant kunt.

 

Ernst had ons dan ook zonder enige twijfel naar die "barcaza" (het Spaanse woord voor pont) kunnen brengen, als de straat waarover we naar het zuiden rijden niet zou zijn afgesloten.

We werden omgeleid, en kwamen in een doolhof terecht van nieuwbouwwijken, met net zulke raadselachtige stratenplannen als die bij ons. De uitgang was niet te vinden.

Als we stilstaan om op de kaart te kijken en te overleggen, komt er een man op ons af: of hij kan helpen?

Als we uitleggen dat we een brug over de Guadalquivir zoeken zegt hij dat het hier erg ingewikkeld in elkaar zit, maar dat hij er in z'n auto net naar toe op weg is: we kunnen achter hem aan rijden. De enige bruggen, zegt hij ook, zijn snelwegen.

We geven het maar op: je kunt ook moeilijk de vriendelijke hulp van zo iemand afslaan! Later zie ik, op de kaart, dat we vlakbij de uitgang uit die nieuwbouwwijk zaten, en via Palomares del Rio naar Coria del Rio hadden kunnen rijden, maar het was ongetwijfeld nog flink zoeken geweest naar die barcaza.

 

We rijden achter hem aan de brug over, en zwaaien hem uit als hij richting centrum Sevilla rijdt. Ernst rijdt voorop, en weet gelukkig (in tegenstelling tot mij) dat er meer bruggen zijn: ik snap op dat moment helemaal niet meer hoe we rijden.

 

We nemen de eerste afslag van de snelweg, en komen in een vrij desolaat, vlak, stoffig gebied.

Ernst vindt een restaurantje in La Hermandad, Meson Tito Javi, waar we om 1/2 4 nog een Menu del Dia kunnen krijgen. Maar we vertrekken weer snel na het eten, vanwege erg vervelend starende mannen naast ons.

We rijden dan door een landschap dat Nederlands aandoet: vlak, rechte wegen, veel water. Alleen is het hier niet sappig groen, maar stoffig.

 

Af en toe is er, ter afwisseling van de rechte wegen, iets wat uit de verte op een oase lijkt, en waar inderdaad palmbomen groeien: een groepje huizen..

Deze verzameling heet Cotensa, en ik kan er geen enkele informatie over vinden.

We zijn hier vlak in de buurt van Las Cabezas de San Juan, waarvan de naam fraaier klinkt dan de plaats zelf oogt.

 

Buiten Cabezas de San Juan (je ziet het op de achtergrond nog liggen), begint het stoffige landschap weer.

Hier en daar is het zo stoffig dat het moeilijk te zien is of je op asfalt rijdt of op een zandweg.

Maar als we de snelweg van Sevilla naar Cadiz zijn overgestoken, en de N IV van Ecija naar Jerez, wordt het mooi golvend gebied, met graan en gras.

En paarden hier en daar: we komen in de buurt van Jerez de la Frontera.

 

De paarden waren al een voorbode voor Jerez de la Frontera; het circuit is dat natuurlijk in nog grotere mate.

Het kondigt zich al aan in de vorm van een enorme hoeveelheid parkeerplaatsen, die de indruk maken geïmproviseerd te zijn. En even later rijden we langs de ingang.

Jerez is volgens mij de meest feestelijke MotoGP van allemaal. Als ik hier langs rij denk ik dat we hier toch eens de MotoGP life moeten gaan bekijken.

Wanneer je hier en in de verre omtrek prijzen van hotels en hostals bekijkt, zie je dat die prijzen tijdens het carnaval van Cadiz, de feria *en* de MotoGP meer dan het dubbele zijn van de prijzen tijdens het hoogseizoen: er zijn blijkbaar meer mensen die de MotoGP hier graag meemaken...

 

Dan rijden we langs de plekken waar gekampeerd is, tijdens de MotoGP. Onafzienbare velden met rotzooi.

Ik kan me opeens de drukte en het lawaai voorstellen waar je je weg in moet zien te vinden als je hier naar de MotoGP wilt kijken, en besef dat het toch niet voor mij is weggelegd.

Ik moet het toch maar bij de TV houden. Het mooiste compromis is misschien om de MotoGP in Jerez een keer te bekijken vanuit een bar in Spanje, met fans van Lorenzo of Pedrosa.

 

De rotondes waar we dan op komen zijn bijna gesmolten, en spekglad. We rijden langs de (lelijke) buitenkant van Jerez, en komen terecht op wat op mijn kaart nog staat als wit weggetje met groene rand, maar inmiddels een soort snelweg is geworden, naar El Puerto de Santa Maria.

Buiten Jerez, in El Portal, komen we langs deze voormalige suikerfabriek, de Azucarera Jerezana. De buitenkant staat er nog, maar de binnenkant en het dak zijn verdwenen. Hij is in gebruik genomen door een grote hoeveelheid Ooievaars: je ziet er eentje vliegen, en op de meeste nesten zie je er een staan.

De grote hoeveelheid ruimte die Spanje heeft, zorgt er voor dat zo'n fabriek gewoon langzaam mag afbrokkelen, en in een ruïne mag veranderen. Je kan daarom nog lang genieten van die naam in tegelwerk, en van de Ooievaars die de ruïne als woonruimte gebruiken. Prachtig!

 

In Puerto de Santa Maria rijden we langs de hoofdvestiging van Osborne, die tot mijn verbazing dus niet in Jerez zit!

De fabriek is onmiddellijk te herkennen aan de stier, die in 1956 is ontworpen door Manuel Prieto.

Iedereen die in Spanje is geweest heeft wel eens zo'n enorme stier langs de weg zien staan. In 1988 kwam er een verbod op die stieren, in een, overigens toe te juichen, verbod op advertenties langs de wegen buiten de bebouwde kom. Osborne heeft toen overal de stier laten staan, en de naam Osborne weggehaald. In 1994 dreigde ook die stier verboden te worden, en toen is er een enorm protest op gang gekomen binnen Spanje: Spanje is gehecht aan die stier. Er is toen een speciale uitzondering gemaakt voor de stier: hij mag blijven staan.

Osborne heeft een kaart met de locaties van de stieren op de site staan. Als je een reis zou uitzetten langs al die stieren zie je nogal wat van Spanje!

 

In Puerto de Santa Maria steken we de Rio Guadalete over.

De rivier is breed daar: hij mondt uit in de baai van Cadiz.

Je ziet, je voelt en je ruikt dat je vlak bij zee zit. Na de stoffige rechte wegen van even geleden is dit een verademing!

Degene die de lantarenpalen op deze brug heeft uitgeozen of ontworpen mag wat mij betreft een prijs krijgen: erg mooi!

 

Cadiz ligt op een schiereiland. Het ligt evenwijdig aan de kust, en is via een landtong naar het oosten met het land verbonden. Wij komen aanrijden vanuit het westen, en de kortste weg is om dan de zee over te steken: de baai van Cadiz. Dat kan: er is een brug.

 

Cadiz ligt op het westelijke gedeelte van dat schiereiland. Je komt via de brug terecht aan de oostkant van Cadiz. De oude stad ligt aan de westkant: je rijdt via een lange rechte weg door nieuw-Cadiz, met veel verkeer.

De oude binnenstad van Cadiz is aan drie kanten omringd door water; je rijdt binnen via de vierde kant, door de Puertas de Tierra.

Aan de andere kant ligt de historische binnenstad van Cadiz, de oudste stad van Europa: het is de Phoenicische stad Gadir, van 1100 voor Christus.

 

We rijden door de stadspoort, en zijn in de oude binnenstad. Alles is daar eenrichtingverkeer of voetgangersgebied, en de Becker stuurt ons voor het eerste hotel dat op mijn lijstje staat (Hotel Argantonio) dat voetgangersgebied in.

We komen stil te staan voor een straatje dat is opengebroken. Ik zie het hotel maar kan er zelfs te voet niet bij: dat kan alleen van de andere kant.

Ernst loodst ons het voetgangersgebied uit, naar de ingang van het steegje aan de andere kant. Het is heet. Ik loop naar het hotel en vraag of ze plaats hebben. Er is een kamer voor de eerste nacht, maar voor de daaropvolgende nacht niet. We besluiten verder te zoeken: morgen de spullen verhuizen is geen aanlokkelijk vooruitzicht.

 

We vinden dan Hostal Fantoni, of liever gezegd, we vinden de buurt waar het hostal zou moeten zitten. De kaart die ze me - heel vriendelijk - in het eerste hotel hebben gegeven, vertelt waar ik verder naar toe moet lopen: Hostal Fantoni zit ook in een voetgangersgebied.

Hostal Fantoni heeft een receptie met overal tegels, en een heel vriendelijke meneer. Hij heeft voor morgen en overmorgen een kamer met groot bed maar voor vannacht alleen eentje met twee bedden. De beslissing is niet moeeilijk: we blijven hier; dan maar een keertje binnen het hostal verhuizen!

We zetten de motoren een stukje de steeg in, en lopen de rest (overal in Cadiz wordt aan de riolering gewerkt, en ook de straat van het hostal is opengebroken).

 

Als we de motoren later op de stoep aan elkaar en aan een paal hebben gebonden komt er een man naar ons toe: de Guardia Civil zal de motoren zo zeker weghalen, waarschuwt hij. Er zijn inderdaad overal parkeerplaatsen voor motoren en vooral scooters, maar nergens is de mogelijkheid om ze ergens aan vast te zetten.

Ernst haalt er een lokale agent bij, en die bevestigt dat ze zullen worden weggesleept zoals ze nu staan. Er wordt hier niet gestolen, zegt hij, op ons protest. Het is inderdaad zo dat er hier veel agenten op straat zijn: het zal niet gemakkelijk zijn om hier een motor te stelen.

We zetten ze daarom op zo'n parkeerplaats: niet vast aan een paal, zoals we gewend zijn, maar aan elkaar.

 

We hebben nog ruim tijd om vanavond de stad te verkennen.

Op deze plattegrond van Cadiz is goed te zien dat het bijna een eiland is. Hostal Fantoni zit in het straatje dat ten noordwesten evenwijdig aan de Plaza San Juan de Dios loopt. Dat is ons uitgangspunt. Die Plaza is trouwens voor verkeer toegankelijk: ten westen ervan begint het voetgangersgebied. De Plaza San Juan de Dios is een aaneenschakeling van terrasjes: ideaal om morgen om de hoek te kunnen ontbijten.

De huizen zijn hier drie tot vier verdiepingen hoog, met balkonnetjes met geraniums. En de stegen zijn smal, zodat er ook in de zomer bijna overal schaduw is.

Al slenterend komen we bij de kathedraal, de Catedral Nueva (nieuwe kathedraal: er is ook een oude) terecht, die heel licht is, met een plein ervoor. Er is gratis wifi van de stad, zien we op borden staan, en er zitten inderdaad veel mensen met notebooks op de trappen van de kathedraal en elders op het plein.

Cadiz doet licht, bijna feestelijk aan. Het is er ook licht, doordat je eigenlijk op een eiland zit, helemaal in het zuiden van Spanje, en doordat de huizen wit zijn. Maar het mooiste is dat feestelijke: De Gaditanen, zoals de inwoners van Cadiz heten, zien er vrolijk uit, en zijn uitermate vriendelijk. Het is een heerlijke stad!

 

Even voorbij de kathedraal komen we bij een boulevard aan de zee. Het is de Atlantische Oceaan hier, aan de zuidkant van de stad, en we beslissen dat we door de stad naar de oostkant gaan lopen, om de zon in de zee te zien zinken.

We lopen door stegen met heel veel bars, de winkels vaak nog open, en onderweg ook veel pleintjes en pleinen.

We komen de zee weer tegen bij een halvemaanvormig strand, La Caleta.

De bootjes doen het prachtig, in het avondlicht. Het witte gebouw op het strand is het Balneario de la Palma, en het is natuurlijk leuk om te weten dat dat in een James Bond film heeft gefungeerd als hotel in Havanna.

 

Hier staan we er dichterbij, op de boulevard die boven langs het strand loopt.

Er staan mensen de zonsondergang te filmen.

Er klinkt muziek: een soort harmonie die "Lawrence of Arabia" speelt, maar dan drie keer zo snel als je het normaal gesproken hoort. Als we er op af gaan blijkt de muziek bij een school vandaan te komen, waar ze op het schoolplein aan het oefenen zijn, in groepjes, waarvan één groepje heel erg goed. Een schoolplein dat grenst aan de zee!

 

Deze man heeft een soort van zeemeermin gebeeldhouwd. In Cadiz is veel politie op straat, en kennelijk houden ze zich niet bezig met kinderachtig pesten van dit soort mensen: hij heeft hier duidelijk ongestoord veel tijd aan kunnen besteden.

 

Dit is het Antiguo Hospcio de la Santa Caridad, een oud hospice, uit 1763, gerund door monniken. Hier kwamen de krankzinnigen van vroeger terecht, en de ouderen, die niet meer voor zichzelf konden zorgen.

Sinds het verlaten is door de monniken is er een school in gehuisvest geweest, en staat nu leeg.

Er staat op het bord dat het tot hotel verbouwd zal worden. In 2012 zal dat hotel z'n deuren openen. Ik hoop niet dat de crisis daar tussen komt: het gebouw is het waard, en het staat op een ongelofelijk mooie plek!

Als ik de Noticias de Architectura Cadiz goed heb begrepen is de oorspronkelijke gegadigde inderdaad afgehaakt, maar zijn er een aantal nieuwe gegadigden die er een hotel van willen maken. Het zal wel geen 2012 worden...

 

Langzamerhand raakt het strand verlaten. De zon staat al heel laag aan de horizon.

Links van ons steekt een pier de zee in. Aan het einde daarvan ligt een fort, weet ik, het Castillo de San Sebastian, ook gebruikt als locatie in een Bond film, deze keer als DNA kliniek in Havanna.

Dat fort is niet toegankelijk: het is in gebruik voor militaire opleidingen. Dat is jammer, want waarschijnlijk heeft op de plaats van dit fort oorspronkelijk de Phoenicische haven gelegen, en is het dus de allereerste oorsprong van Cadiz.

Maar de pier die er naar toe loopt is wel bij uitstek geschikt om naar de ondergaande zon te kijken.

 

Je komt op die toegangsweg via een mooie toegangspoort, en zoals je ziet is Cadiz bijzonder gul met informatieborden. Ik had alleen moeten opschrijven wat ik allemaal las op die borden!

In het stukje tussen deze twee poorten zit een "Peña Flamenca", een ruimte waar flamenco wordt gespeeld en geoefend. Er was alleen niemand aanwezig, en er was geen enkele aanwijzing wanneer het open zou zijn. Zo lang we in Spanje komen hebben we flamenco alleen op de TV gezien (nee, toch niet: in Cordoba tijdens de feria hebben we het meegemaakt)... Ooit zullen we ons toch aan zo'n show wagen, bedenk ik me daar: gewoon in een café of bar overkomt het ons blijkbaar niet.

 

We wandelen de pier naar het fort een stukje op, en zien dan de zon in de zee zinken.

En bedenk even dat je dit kunt zien vanuit een behoorlijk grote stad! We hebben nog vrijwel niets van Cadiz gezien, maar zijn er nu al helemaal aan verslingerd.

 

We lopen terug door de stegen, en dan zien we een pleintje met wat bars. De Plaza del Tio de la Tiza (ook Plaza Tinto geheten: dat staat wel op de bordjes maar niet op de kaart). El Tio de la Tiza betekent: de oom van het krijt, en die naam slaat op Antonio Rodrigues Martinez, die aan het eind van de negentiende eeuw er voor gezorgd heeft dat het carnaval de vorm heeft die het nu heeft, met muziekgroepen in verschillende categorieën (waaronder vooral ook degenen die satire bedrijven, eigenlijk zoals cabaretiers bij ons), waaruit de beste en/of de leukste wordt verkozen. Hij was steeds met z'n krijtje in de weer om de punten op te schrijven.

We strijken neer op het terras van een bar, El Pajero Tinto, de geschilderde vogel. Je ziet hier nog net overal ijzeren balkonnetjes en geraniums: zo ziet heel deze stad er uit!

We bestellen media raciones (halve porties: meer dan tapas, maar minder dan een hele maaltijd) en bier. Terwijl we laten bezinken wat we vanavond allemaal hebben gezien hier, beginnen in de bar naast ons, El Anticuario, een man en een aantal jongens flamenco te zingen. Echt waar!

 

We wandelen terug door de stegen van Cadiz. Er zijn ook bredere straten, maar heel veel straten hebben deze afmetingen. De huizen zijn ongeveer drie verdiepingen hoog, en je ziet de balkonnetjes, en hier en daar veel geraniums en andere planten. Je zou bijna zeggen dat er hier een gemeentelijke geraniumwatergever bestaat: nergens zie je verwelkte planten.

 

Het is een prachtige stad om door te dwalen, met die stegen. Hier loop je onder een poort in zo'n steeg door.

In de verte het licht van een terras: zoals overal in Spanje is er ook laat nog overal leven op straat.

 

© Copyright - Auteur: Sylvia Stuurman , Foto's: Ernst Anepool .
Copyright 1993-nu.
Voor commentaar, e-mail adres: sylviastuurman@gmail.com
 
terug Code voor foto: