Tenere, bergen, wit dorp
De Sierra de Grazalema bij Benaocaz

Cadiz - Fuente Obejuna

Vertrek uit Cadiz: we rijden door de nieuwe stad, langs de havens en langs de marisma's.

Na enig zoeken, en vlak land, komen we terecht in het Parque Natural de los Arcornocales, met veel bochten, waar we een plekje vinden voor een pauze: een plek die vol vogels blijkt te zitten.

De bergen blijven mooi: we komen door de Sierra Ubrique en de Sierra de Grazalema, en zien Zahara de la Sierra liggen.

Via Olvera rijden we langzamerhand de bergen uit, en komen terecht op de vlakte van de Guadalquivir.

Bij Lora del Rio zijn we aan het einde van die eindeloze vlakte, en rijden we de Sierra Morena in.

Via een weggetje door een enorm verlaten gebied, met een en al bochten, bereiken we Fuente Obejuna, waar we een hostal vinden.

Dit reisverhaal begint met dag 1.

vrijdag, 15 mei 2009

Bij ons laatste ontbijt op onze vaste ontbijtplek is onze eigen kelnerin er niet meer; de vervanger doet het prima, maar het zet meteen wel dat weemoedige gevoel in dat hoort bij weggaan...

Deze keer geen foto van het terras, maar van de bestrating van het plein: donkere en lichte kiezelstenen, in patroon in cement gelegd.

Deze soort bestrating hebben de Moren geïntroduceerd in Spanje, en er wordt terecht nog steeds uitgebreid gebruik van die techniek gemaakt.

Of het goedkoop is weet ik niet: aan materiaal kost het erg weinig, maar aan mankracht des te meer. Maar het is mooi, simpel, het beschermt tegen uitglijden als het nat is, en gaat erg lang mee.

 

Ernst sjouwt de bagage naar beneden (ik probeer mee te doen: het zijn nogal wat trappen!), we betalen, en Ernst brengt zijn motor illegaal door de stegen tot bij de uitgang van het hostal, om de koffers en de ortlieb niet door al die stegen te hoeven sjouwen.

Dan rijden we samen legaal de stad uit, en komen nog een laatste keer langs de Plaza de San Juan de Dios, waar we de afgelopen dagen steeds hebben ontbeten. Rechts zie je de bestrating van kiezels, en als je goed kijkt zie je nog net wat terrasstoeltjes staan.

 

De binnenstad uit komen lukt redelijk. We moeten nog wel schreeuwen om een achteruitrijdende vrachtwagen voor ons duidelijk te maken dat we niet achteruit kunnen vanwege de auto achter ons, afgezien van het feit dat achteruit steppen voor mij heel erg lastig is...

Vaak is het erg handig dat we op de motor zijn, in die smalle stegen van Cadiz waar bestelbussen hun lading komen afgeven, waar gebouwd wordt, waar, kortom, erg gemakkelijk verkeersopstoppingen ontstaan.

Het is in Cadiz beslist geen gek idee geweest om grote gedeelten van de oude binnenstad verkeersvrij te maken.

 

En dan rijden we de Puertos de Tierra uit, en rijden we in het nieuwe gedeelte van Cadiz.

Rechts zie je trouwens een beeld dat de vorm heeft van een vogel. Het heet dan ook El Pajaro, de Vogel.

Het is een beeld van Luis Quintero, dezelfde man van wie we in het museum van Cadiz een beeld van man, geketend aan z'n tv hebben gezien. Het beeld is er gekomen om de grondwet van 1978 te gedenken, en het is onderwerp van veel controverse. Luis Quintero zegt dat de vogel symbool staat voor vrijheid, en het draadstaal waar hij uit is gebouwd, een kooi, voor onderdrukking. Ik vind het een erg mooi symbool ;-)

 

Dan rijden we door de nieuwe stad. Die bestaat uit flats met "gedoetjes" er onder: winkels, restaurants, werkplaatsen. Het is er net zo gezellig en vol mensen als in de oude stad.

De nieuwe stad ligt op de landstrook die het gedeelte dat uit marisma's bestaat verbindt met de oude stad. Een paar straten achter deze flats (links) ligt het strand. Er is één grote hoofdstraat, waar wij over rijden.

 

We slaan linksaf, de N434 op, en rijden dan via een brede brug over de baai van Cadiz, de Bahia de Cadiz.

Links voor ons zien we de havens (aan de vastelandkant): je ziet de hijskranen overal bovenuit steken.

De twee enorme torens zijn de Pilones de Cadiz, de towers of Cadiz, elektriciteitsmasten. Ze zijn in de tijd van Franco gebouwd, in een tijd dat Spanje zelf geen stalen balken kon produceren die breed en hoog genoeg waren voor deze hoogte, en vanwege boycots ook geen stalen balken kon importeren. Van de nood is een deugd gemaakt: de masten bestaan uit een soort netwerk in plaats van uit massieve stalen balken. Erg mooi om te zien, en sterk.

Toen we hier langs reden dachten we in eerste instantie dat het om een absurd hoge kabelbaan ging, waar je mee van het vasteland naar Cadiz kon, maar gelukkig blijkt dat niet het geval: slechts de electriciteit wordt zo vervoerd.

Voorbij de enorme pilonnen wordt aan een tweede meesterwerk gewerkt: een brug die de oude stad met het vasteland zal gaan verbinden, La Pepa. Op deze pagina staat een beeld van hoe het moet worden. De brug zal in het midden open kunnen, voor schepen! De planning is dat de brug in 2012 klaar zal zijn.

 

Hier zie je nog eens Cadiz in het wit liggen. Het wit dat je ziet is van de nieuwe stad: de oude ligt net een beetje naar links gebogen, en is daardoor niet zichtbaar.

En je ziet een van die twee enorme elektriciteitsmasten. En een pier, van de jachthaven van Cadiz.

 

Aan de overkant van de brug slaan we van de grote weg af, en rijden dan door het Parque Natural de Bahia de Cadiz, het natuurgebied rond de baai van Cadiz.

Het is een soort waddengebied: half (zout) water, half land. Zo'n gebied heeft een grote aantrekkingskracht op vogels.

Het is vreemd: hier vlak in de buurt zijn de havens, met alle industrie die daarbij hoort. Je rijdt hier ook over een aanvoerweg voor die industrie: over een weg die beslist niet bedoeld is voor sightseeing in een natuurgebied. Er is geen enkele plaats om te stoppen, om naar vogels te kijken, alles voelt volkomen geïndustrialiseerd, en toch rijd je echt door een erg rijk natuurgebied.

Ik zie tijdens het rijden een paar Steltkluten, en er vliegen Kleine Zilverreigers: er zal ongetwijfeld heel veel te zien zijn hier, als je stopt. Maar daar is hier erg lastig een geschikte plek voor te vinden.

 

Vlak voor Puerto Real rijden we langs deze fabriek van Airbus.

Airbus is, vertelt Ernst me, een samenwerkingsverband van Europese vliegtuigbouwers: elke individuele fabriek produceert dat waar de fabriek het beste in is, en tezamen leveren ze vliegtuigen af. Die samenwerking heeft er toe geleid dat Airbus een van de succesvolste vliegtuigbouwers is geworden.

Airbus laat dus het succes zien van Europees denken, en van samenwerken: extra leuk om onverwacht zo'n fabriek tegen te komen.

 

Dan rijden we door de bebouwde kom van Puerto Real (dat letterlijk "Koninklijke Haven" betekent).

Op een rotonde midden in Puerto Real staat deze goed gelukte gestileerde boot van staal, ter ere van de scheepvaart, waar Puerto Real z'n bestaan aan heeft te danken. De poten staan in water, voor wie aan het beeld nog niet voldoende heeft om de associatie te maken met een boot.

 

Wanneer we Puerto Real uitrijden dreigen we bijna op de Autovia del Sur terecht te komen, de snelweg, maar er blijkt een weggetje te lopen dat eerst een stukje ten zuiden langs de snelweg loopt, er onderdoor duikt, en ten noorden van de snelweg er zo'n beetje parallel aan blijft lopen: de CA-3202. Je rijdt door vlak, niet erg inspirerend landschap, met een elektriciteitscentrale, die snelweg, en een spoorlijn.

Dan komen we opeens terecht bij de ingang van een ziekenhuis: het Hospital Especialidades de Puerto Real. Rechtdoor is het terrein van het ziekenhuis, linksaf kom je op een parkeerplaats terecht, dus de enige mogelijkheid is rechtsaf.

Je rijdt dan parallel aan de snelweg, en tenslotte blijkt de weg toch op de snelweg uit te komen. Het vreemde is, dat de CA-3202 volgens de kaart doorloopt, en beslist niet parallel aan de snelweg. We gaan dus weer terug.

Ernst gaat het aan de portier van het ziekenhuis vragen, en dan blijkt dat je gewoon over het terrein van het ziekenhuis moet, waar je een aantal keer links en rechts moet (de portier legt ons netjes uit hoe en waar), en dan kom je uiteindelijk weer op de juiste weg uit. Een absurde situatie, waar blijkbaar iedereen in de buurt mee bekend is: het is op geen enkele manier aangegeven.

We komen op die manier uit op de A-408, zonder ooit op de snelweg geweest te zijn. Voorwaar een prestatie!

 

De A-408 leidt ons door vrij vlak land. Je rijdt door landbouwgebied, maar langs de weg staan bomen, zodat je nog een klein beetje schaduw hebt, en je niet het gevoel hebt door kaal landschap te rijden.

De weg is in het begin voornamelijk kaarsrecht, maar wordt steeds geaccidenteerder.

We steken de snelweg over bij San Jose del Pedroso. Er is daar een wegrestaurant, Venta el Pedroso. We rijden naar de parkeerplaats, met het idee er een kop koffie te drinken, maar het ziet er zo onaantrekkelijk uit dat we maar doorrijden. Ik zie via Google Streetview dat er nu aan de andere kant van de weg een nieuw gebouw staat, van Venta de Pedroso, dat er veel aantrekkelijker uitziet.

Aan de overkant van de snelweg blijft de weg licht heuvelachtig, en zo komen we in Paterna de Rivera terecht, een wit stadje, waar we een hele groep motorrijders tegenkomen (je ziet hier de laatsten).

 

Als Ernst moet stoppen omdat er een bij z'n helm is binnengevlogen (de stopplaats is weinig romantisch: de inrit van een elektriciteitscentrale) zien we de enorme bloemenweelde van de berm van dichtbij.

Je ziet hier distels, klaprozen, margrietachtige bloemen, akkerwinde-achtige bloemen maar dan blauw: van alles. En alles lijkt gewoon tussen de droge kiezelstenen te groeien.

 

Even verderop is een soort heg van cactussen. En ze staan in bloei!

Je ziet hier hoe het landschap is waar we nu al tijdenlang doorrijden: kaal, maar heuvelachtig, en daardoor loopt de weg glooiiend, en heeft af en toe bochten.

 

Andalucia is een land van paarden: op elke feria kun je ze zien, in vol ornaat. Hier zitten we bovendien vrij dicht in de buurt van Jerez, de paardenhoofdstad bij uitstek.

We zien dan ook veel paarden onderweg, en Andalusische paarden zijn mooi: vrij klein, sterk en tegelijkertijd sierlijk, nieuwsgierig en eigenwijs.

Je ziet hier niet alleen veel paarden onderweg, maar ook muilezels en ezels.

 

We zien ook veel vogels, zoals deze Aasgieren.

Aasgieren zie je in Spanje veel minder vaak dan Vale Gieren, wat het extra leuk maakt om ze te zien.

 

Het is hier erg mooi rijden. Het landschap golft, zodat er bochten zijn en steeds nieuwe uitzichten.

Het grasland is langzamerhand veranderd in een bloemenzee. Roze, rood, paars, en wit, tussen groen gras. En steeds roofvogels om vanaf de motor naar te kijken: het is hier bijzonder aangenaam rijden, op de CA-6200.

 

Bij Alcala de los Gazules (waar we niet inrijden, en dus niets van zien) draaien we linksaf, de A2304 op.

We staan altijd weer verbaasd over de infrastructuur in Spanje. Hier is een rotonde aangelegd op een plek waar hoogstens een paar auto's per uur langs lijken te komen.

De A2304 is een weg die dwars door het Parque Natural de los Alcornocales, voert, het natuurgebied van de Kurkeik.

Het markeert het einde van het golvende, kale land van bloemen, gras en paarden: vanaf nu rijden we door bergachtig gebied, begroeid met kurkeiken.

 

Het is hier echt bergachtig gebied, rotsig, en bebost met lage kurkeiken en struiken. De weg ligt op een plateautje zodat je voorzichtig moet rijden, maar is wel van superkwaliteit, en we hebben hem vrijwel voor ons alleen. De ene bocht rijgt zich aan de andere, heerlijk!

Kilometers lang rijden we zo, zonder iemand tegen te komen. Op superasfalt, door superbochten.

We zien onderweg onder andere twee Aasgieren (waarvan een jong) met twee Zwarte Wouwen in conflict.

 

We stoppen als we een plekje zien met tafels en banken, voor een pauze, vlak voor de Aula de la Naturaleza el Picacho, een natuurcentrum voor kinderen.

Hier staat zo'n kurkeik, en als je 'm van dichtbij bekijkt snap je niet hoe het mogelijk is om kurk te oogsten zonder dat de boom er aan kapot gaat. Volgens de Wikipedia-pagina over kurkeik vergt het ook veel oefening voor je dat kunt doen op een manier waarbij de boom blijft leven.

Heel wonderlijk spul, kurk! Ik moet toegeven dat ik flessen wijn met plastic kurken, of schroefdoppen, een stuk handiger vind dan flessen met een echte kurk, maar ik hoop dat de kurkproductie nog kan blijven bestaan dankzij kurken vloeren, en allerlei andere producten waarvoor kurk wordt gebruikt.

 

De weg loopt langs de rand van een vrij steile helling, bovenaan. Steile hellingen staan in Spanje vaak garant voor Gieren, omdat er daar thermiek is.

Als we even zitten, en wat sultana's hebben opgepeuzeld, zien we dan ook dit schouwspel: een grote hoeveelheid Vale Gieren komt omhoog gecirkeld.

Je ziet ze in Spanje zo vaak, Vale Gieren, dat ze er bijna gewoner zijn dan Mussen bij ons, maar ik kan er geen genoeg van krijgen.

 

Het worden er meer en meer. Even later ziet het er zo uit.

Ze vliegen steeds verder weg, waardoor het na dit tijdstip geen zin meer heeft om foto's te nemen, maar het worden er nog meer. Tenslotte is het bijna alsof je naar een hele vreemde wolk Spreeuwen zit te kijken.

 

Maar ook vlak om ons heen zien we van alles. Dit is een jong vrouwtje Roodborsttapuit, een beetje mottig.

Er vliegen ook Bonte Vliegenvangers en Grauwe Vliegenvangers rond in de kurkeiken om ons heen.

 

Hier zit het mannetje Roodborsttapuit, die heel dichtbij durft te komen. Hij lijkt tegen het licht helemaal zwart-wit, maar heeft in werkelijkheid een roestrode borst.

 

Hier zit een gewone Vink, met rups.

Er zijn allerlei initiatieven om het voortbestaan van kurkeiken te steunen, en je ziet hier alleen al aan de enorme hoeveelheid vogels die je ziet als je eventjes pauze houdt, hoe waardevol dit soort kurkeikenbossen inderdaad zijn.

 

Door al die vogels zou je bijna vergeten dat we hier aan een ultiem mooie motorrijdersweg zitten.

En zowaar: tijdens onze pauze komt er een groep motorrijders langs. Nederlandse motorrijders (waaronder een rode GS).

Degene die deze weg heeft uitgekozen heeft gelijk: de weg is volgens mij speciaal voor ons motorrijders aangelegd.

 

We rijden, uitgerust, verder, om nog meer van de weg te genieten.

De A-2304 moeten we onthouden.

 

Een stukje verder, bij de afslag naar de C-8201, is er een Venta (bij de C8201) waar Ernst in eerste instantie stopt, de Venta Puerto de Galiz. Een Venta is een soort van wegrestaurant, maar dan eentje die al tientallen jaren of langer bestaat.

Het is kwart over twee, ideale tijd om te eten dus. Maar omdat we net pauze hebben gehad rijden we toch door.

Ik heb geen idee wie van ons tweeën deze beslissing heeft genomen, maar het is dom! Als het tijd is om te eten, en je komt iets leuks tegen, dan ga je eten, ook al heb je daarvoor pauze genomen. Punt!

 

Na deze splitsing rijden we de Sierra de Ubrique binnen.

In eerste instantie verandert er nog weinig: we rijden nog steeds heerlijke bochten, door kurkeikenbossen.

Hier is er ook een bloemenweide naast de weg, met paarse bloemen, en verder zie je aan de weg dat er veel beweging in de bergen hier zit: er zijn overal scheuren.

 

We klimmen omhoog, en het wordt steeds rotsachtiger.

Hier is er door een enorme rots gekliefd om de weg aan te leggen.

De kurkeiken maken langzamerhand plaats voor pijnbomen (eigenlijk een mooiere benaming voor dennenbomen, maar met pijnbomen worden vooral de zuidelijke varianten daarvan aangeduid).

 

We stijgen: er komen haarspeldbochten bij de vele soorten bochten die de weg bevat.

Vaak rij je, zoals hier, nog steeds tussen de kurkeiken, en ook op deze foto zie je dat er steeds meer rots zichtbaar wordt in het landschap.

 

Soms beweegt de berg onder de weg zo dat de halve weg is weggezakt.

Er zijn ook overal scheuren in het asfalt, in de lengte. Het is geen vorstschade, maar echt het gevolg van een ondergrond waar beweging in zit.

 

Langzamerhand zien we steeds minder kurkeiken, en steeds meer kale, granieten rots.

Je ziet ons hier in een haarspeld omhoog rijden.

 

Dan rijden we Ubrique binnen, een wit stadje.

We vinden er een benzinepomp waar we tanken (en waar ik bij teveel gasgeven bij een poging een bus snel in te halen een erg slingerend achterwiel weet te krijgen).

Ubrique was al een Romeinse stad, en het is een "wit stadje" geworden dankzij de Moren: aan de Moren dankt Ubrique z'n wirwar-stegen, dat die witte stadjes van Andalucia zo aantrekkelijk maakt, met die witte huizen met rode daken die nergens keurig parallel liggen.

Behalve mooi wit stadje is Ubrique ook een industriecentrum: van de leerindustrie. Deze keer rijden we er niet langs, maar van een vorige keer kan ik me dat herinneren. Iets dat je helemaal niet verwacht na zo'n absurd mooie weg zonder verkeer.

 

Als we de weg vervolgen komen we al snel dit bord tegen: Precaucion Ciclistas, Let op fietsers.

Het klimt hier steil, en blijkbaar zijn deze wegen in de Sierra de Grazalema erg in trek bij wielrenners.

Ubrique ligt aan de rand van de Sierra de Grazalema: ten zuidwesten van Ubrique, waar wij vandaan komen, ligt de Sierra de Ubriqe; ten noorden en ten oosten van Ubrique ligt de Sierra de Grazalema, die we nu binnenrijden.

 

Al vrij snel na Ubrique kun je kiezen of je linksom of rechtsom rijdt, om de hoge bergen van de Sierra de Grazalema. De GPS zegt rechtsom (linksom hebben we lang geleden eens gereden; de volgende keer kiezen we weer voor die kant: ik kan me herinneren dat het een absurd mooie weg was).

We zitten dan op de A2302.

De granieten rotsen komen hier overal tussen de vegetatie uit: het is een mooi woest landschap.

 

Deze situatie maakt duidelijk dat je, ook als er, ondanks de waarschuwing, geen fietser te bekennen is, en je lange tijd niemand tegen komt, blinde bochten nooit moet vertrouwen. Er is erg weinig ruimte tussen de auto en de bus: als je nog snel even voor de bocht die auto had willen inhalen was er een probleem geweest...

Je ziet hier ook hoe mooi dat landschap hier is: grijze rotsblokken, afgerond in vreemde vormen, waartussen kleine pijnbomen of eikjes groen staan te wezen.

 

We klimmen in snel tempo omhoog. Bomen maken plaats voor gras, en je kijkt al uit over de toppen van andere bergen.

Elk gebergte heeft z'n eigen karakter, door de steensoort, en de manier waarop het geplooid is. De Sierra de Grazalema doet mooi woest aan, alsof je in een uitgestrekt, totaal verlaten gebergte zit. Aan niets is te merken dat het maar een heel klein stukje bergen beslaat.

 

We rijden langs Benaocaz, een prachtig wit stadje dat hoog in de bergen ligt.

Het ligt daar heel schilderachtig, met dat groen van het gras en een paar bomen, en dat donkere grijs van de bergen als achtergrond.

Het kerkje dat je op de foto kunt zien is de Parroquia de San Pedro, gebouwd op de resten van een mezquita, en de toren is de minaret. Benacoaz is, hoe kan het ook anders, een stadje uit de tijd van de Moren.

 

Even later zien we rechts van de weg dit enorme gebouw. Ernst en ik bedenken onderweg altijd plannen voor hotels, al snappen we inmiddels wel dat we daar nou niet bepaald geschikt voor zijn. Maar het is een soort traditie geworden.

Dit is een prachtige plek voor een hotel! Al geloof ik dat de omgeving, terecht, behoorlijk voorzien is van mogelijkheden om te overnachten.

 

En de weg blijft klimmen.

Hier rijden we als het ware tussen twee bergen, maar voor het grootste gedeelte van deze weg heb je hoge bergen aan je linkerhand, en een enorm uitzicht aan je rechterhand.

 

Hier zie je die ongenaakbare granieten rotsen van dichterbij.

En paarse bloemen tussen veel wittere rotsen naast de weg.

Langs die hoge grijze rotsen zien we op veel plaatsen Alpenkraaien rondbuitelen. Kraaiachtigen van de hoge bergen, waarvan je af en toe de rode gebogen snavel zelfs te zien krijgt. Ze hebben een veel melodieuzer geluid dan Zwarte Kraaien, en houden enorm van buitelen, spelend vliegen.

 

Hier zie je, achterom kijkend, wat een prachtig landschap het is, de Sierra de Grazalema.

Het is een vakantiegebied voor de stedelingen uit Cordoba of Sevilla, en terecht!

 

En ook hier zie je weer wandelaars langs de weg, terwijl er in geen velden of wegen een plaats is: deze mannen komen van ver.

De zittende man zou een herder kunnen zijn, hoewel we geen kudde schapen hebben gezien. Maar de lopende man komt gewoon echt van ede eerstvolgende plaats gelopen.

 

Dan komen we terecht op de bredere A-2300. Op de kaart staat die aangegeven als een wit weggetje, smaller dan de weg waar we vandaan komen, maar dat blijkt achterhaald.

Dit is een superweg!

Je rijdt hier in heerlijke uitwaaierende bochten, met rechts naast je (hier niet zichtbaar) het Embalse de Zahara.

 

Aan de linkerkant rijzen de bergen omhoog, en daar ligt Zahara de la Sierra

Het wordt door veel mensen erg mooi gevonden, en daar heeft iedereen gelijk in: er staat een kasteel bovenop een scherpe rots, voor de uitkijk, en rondom die rots ligt het stadje gedrapeerd, in wit.

Zahara de la Sierra was waarschijnlijk al ver voor de Romeinse tijd bewoond, en gezien de strategische ligging is dat geen wonder.

 

De weg steekt het stuwmeer over, en dan zie je nog eens goed hoe azuurblauw het is.

Er steekt een pier uit, met een soort huisje aan het einde. Een plek om watermonsters te kunnen nemen, om de waterkwaliteit in de gaten te kunnen houden?

Op de rotspunt rechts zie je trouwens net nog het kasteel liggen van Zahara de la Sierra: je ziet hoe dramatisch mooi dat ligt!

 

De weg gaat aan de andere kant van het stuwmeer verder, klimmend, de Sierra de Lijar in.

Je ziet hier nog steeds in de verte Zahara de la Sierra wit langs de rots gedrapeerd liggen, met het kasteel er bovenop!

De weg gaat doot, zoals je ziet, met een superweg zijn.

 

Dan rijden we Algodonales binnen, op zoek naar een bar: het is inmiddels 4 uur, en we hebben nog steeds niet gelunched.

We rijden door tot het centrale plein, de Avenida de la Constitucion: een soort langgerekt plein met palmen en een kerk.

 

We kiezen een van de vele bars uit aan het plein, de Bar Alameda: we zetten onze motoren er neer en gaan binnen zitten, weg uit de zon: het is erg warm.

De eigenaar komt vertellen dat hij geen Nederlands spreekt maar wel een beetje Duits. Hij oefent zijn Duits, en wij ons Spaans. De keuken is uiteraard gesloten, maar we eten er respectievelijk een half stokbrood met kaasomelet en een heel stokbrood met kip. En een biertje erbij, en een grote fles water!

Op dit soort momenten moet je elkaar echt een beetje kunnen verstaan: wanneer je hier alleen maar zou vragen naar het eten, was er geantwoord dat de keuken dicht was, en dat zou het dan zijn. Als je verder kunt vragen, dan krijg je de meest heerlijke broden op tafel (broodjes kun je het niet noemen).

 

Als we verder rijden, aan de noordkant van het stuwmeer terug naar het oosten, zien we dat stuwmeer liggen, met daarachter de bergen van de Sierra de Grazalema.

 

We komen dan door El Gastor, een wit stadje, zoals je ziet.

El Gastor ligt in het gebied waar de Pueblos Blancos liggen, de witte dorpen. Die witte dorpen bestaan al sinds prehistorische tijden, maar ze hebben hun karakter gekregen (tegen een berg gebouwd, smalle kromme straatjes) dankzij de Moren.

De goot die in het midden loopt zie je trouwens vaak in Spanje: niet alleen handig bij regen, maar ook bij het schoonspuiten van de straten, dat in Spanje vaak gebeurt.

En aan die witte huizen horen uiteraard geraniums te hangen.

 

Als we El Gastor uitrijden kun je nog eens zien hoe schilderachtig zo'n wit stadje tussen het groen van de bomen ligt, en hoe heerlijk deze omgeving is: vol bergen en dus vol bochten.

 

We rijden omhoog, door een groen landschap: er zijn olijfboomgaarden, zoals hier, er is gras (dat in de zomer bruin en verdord zal zijn), en er zijn vooral heel veel bochten.

We rijden de Puerto de Cabañas op: geen pas zoals in de Alpen of Pyreneeën met haarspeldbochten, maar een pas die je via dit soort scheurbochten bereikt.

 

We zien Olvera al van ver liggen, en het is duidelijk dat ook Olvera een van de pueblos blancos is.

Pas als we dichtbij zijn is Olvera ook goed zichtbaar op de foto, maar dan hebben we nergens meer zo'n mooi zicht er op als toen het nog in de verte lag. Maar deze foto laat wel zien hoe Olvera ligt: een kasteel bovenop de heuvel (het kasteel is door de Moren gebouwd), en om die heuvel heen gedrapeerd de witte huizen van het stadje. Bij Olvera is ook de kerk opvallend die overal bovenuit steekt, de Iglesia de Nuestra Señora de la Encarnacion.

De kerk is voor Spaanse begrippen niet oud: hij is van eind achttiende eeuw. Hij is vooral enorm groot.

 

Even later rijden we door Olvera. Zoals je ziet is Olvera behoorlijk groot: je kunt het nauwelijks meer een wit dorp noemen; het is een echte witte stad.

 

Een stukje voor Pruna komen we dit kasteel tegen, het Castillo de Hierro, gebouwd door, hoe kan het ook anders, de Moren.

Je moet echt heel goed kijken om te kunnen onderscheiden of het de rots is die je ziet, of het kasteel. Als dat ook het geval was voor het een ruïne was, zou dat natuurlijk heel mooi zijn: vanuit dat kasteel kun je enorm ver kijken, maar pas als je dichtbij bent zie je dat het een kasteel is.

Voor het kasteel zie je de lijnen die de olijfbomen trekken in een olijfboomgaard.

We rijden nog lang in dit landschap van heuvels, bochten, kastelen en witte dorpen, maar langzamerhand worden de heuvels lager.

 

Bij Pruna zijn we linksaf gegaan, de A-363 op. Als we daarna de SE-8205 zijn opgedraaid, naar het noorden, laten we op een gegeven moment de heuvels achter ons, en rijden we de vlakte op.

We zijn hier dichtbij La Puebla de Cazalla, dat vlakbij de snelweg ligt die Granada met Sevilla verbindt.

Een leuk detail is trouwens dat precies op deze plek de auto van Google Streetview is aangehouden. Hier zie je de politieauto het onverharde weggetje naar de boerderij die je links ziet opdraaien, en hier zie je ze aan de kant gezet.

Ernst heeft witte weggetjes uitgekozen, en voor het grootste gedeelte zijn die nog steeds hier en daar van bochten voorzien, en dit gedeelte van de vlakte golft bovendien: dit is nog heel goed te doen.

 

De vlakte van de Guadalquivir bestrijkt een enorm gebied. Het is niet alleen de Guadalquivir zelf die er verantwoordelijk voor is, maar er zijn ook allerlei zijriviertjes.

Dit is de braadpan van Andalucia, en we mogen blij zijn dat we hier niet hartje zomer rijden. Het is zo al heet genoeg!

Vanuit La Puebla de Cazala zijn we de SE-7201 gevolgd. Hier zijn we vlak bij Lantejuela.

Hier wordt het graan voor het brood verbouwd, en de aardappelen voor de patatas bravas. De vlakte is breed, maar doordat je hier overal uitzicht hebt en het verkeer de grote wegen kiest schiet het gelukkig wel op.

 

We rijden Lora del Rio binnen. Niet lang daarna zal de vlakte eindigen, al weten we dat nog niet als we er doorheen rijden.

Dit is de Parroquia De Nuestro Padre Jesus, met een voorkant in Sevilliaanse barok, en daar achter, zoals je ziet, een heel eenvoudige, Romaanse kerk.

Hier is trouwens in het Spaans te lezen dat de kerk zal moeten sluiten omdat hij nodig gerestaureerd moet worden en er geen geld voor is.

 

De weg uit Lora del Rio naar het noorden, de A-455, is al snel heerlijk bebost, en zelfs af en toe een beetje bochtig. We houden hier een kleine pauze om even bij te komen van de lange hete vlakte.

Even later geeft een bord aan dat we de Via Pecuaria, Cañada Real de Robledo oversteken, de koninklijke route voor schapen, geiten en koeien.

 

De weg voert door Constantina, waar we dit stoplicht tegenkomen. De straten zijn verlaten, maar ik moet toegeven: het is inderdaad een erg blinde kruising, waar dit stoplicht voor staat.

Op zo'n moment besef je hoe lang je geen stoplicht bent tegengekomen!

 

Als we Constantina uitrijden wordt de weg echt mooi en bochtig, en dat vieren we met een echte pauze.

Hier een van de vele bloemen van dichtbij (geen idee wat het is).

We horen hier Nachtegalen zingen, en dat kan kloppen: het is inmiddels alweer half negen.

 

We rijden dan verder door de Sierra Morena.

Uitstekend asfalt, veel bochten, en het groen van de eiken komt extra goed uit in de laag staande zon.

Het is hier een voormalig mijngebied: de Romeinen dielven hier ijzererts.

Je kunt hier op allerlei plekken nog resten vinden van die mijnen, in landschappen van gekleurde rots, zoals in Cerro del Hierro, waar we op enkele kilometers langs rijden.

 

In San Nicolas del Puerto laten deze kinderen zien dat het in Spanje volkomen normaal is als om 9 uur 's avonds kindertjes op straat lopen.

Die mensen op straat, van alle leeftijden, op momenten dat elders alle luiken dicht zijn en de straten verlaten zijn, is een van de aantrekkelijkheden van Spanje.

 

Deze brug, over de Rio Galindon, is oorspronkelijk een Romeinse brug (hij is in de Middeleeuwen behoorlijk gerestaureerd). Die Romeinen exploiteerden hier mijnen (net zoals waarschiujnlijk de Kelten, die hier voor de Romeinen woonden). Ook de Moren maakten gebruik van de mijnen, en onder de Moren werd San Nicolas del Puerto (Iporci heette het) erg welvarend. Veel is daar nu niet meer van over...

 

Als we Alanis uitrijden slaan we rechtsaf, en daar zien we deze zonnepanelen langs de weg. Spanje doet veel met zonne-energie.

 

Dan rijden we op de A-447: een heel smal weggetje, met aan weerszijden kurkeiken. Hier is de weg nog recht, maar al snel is hij bochtig.

Het wegdek is slecht (maar zal later nog veel slechter worden). Het is inmiddels 9 uur geweest, en we kijken langzamerhand uit naar een plek om te slapen.

Het is een erg mooi weggetje: precies zoals ik dat met de Tenere graag heb. De weg loopt bijna terloops door het landschap: nergens heb je het gevoel dat er een enorme ingreep is geweest; je rijdt door het landschap zoals het er ook al was toen de weg er nog niet was, of toen hij alleen maar een karrespoor was.

 

Maar dit weggetje blijkt door eenzaam gebied te voeren: we komen nergens iets tegen dat doet denken aan de bewoonde wereld, laat staan aan een slaapplek.

Het is wel absurd mooi hier, ook al kruipen we vooruit vanwege de grote hoeveelheid korte bochtjes.

 

We komen, midden in dat niets, een bord tegen dat zegt: "Carretera muy peligrosa": een heel gevaarlijke weg.

Waarom de weg opeens zo gevaarlijk is, zijn ze vergeten erbij te zetten ;-)

 

Als we de bocht om rijden staan daar twee four-by-fours, in tegenovergestelde richting, naast elkaar stil. De raampjes zijn open: ze maken even een kletsje ;-)

Misschien bedoelde dat bord dat, met "muy peligrosa"?

 

Even verderop wordt het duidelijk: de weg wordt veel slechter. De weg wordt onverhard, of met een soort verharding die niet als verhard overkomt.

De snelheid loopt terug tot tussen de twintig en de dertig km/u, vanwege de vele korte bochtjes.

Dan is een bord dat een mirador, een uitzichtspunt, aangeeft: Mirador Loma del Aire, en dan ben je bovenop en heb je voor je een uitzicht van bergen en bergen en bergen, waar je overheen kijkt, door de ondergaande zon belicht.

Het is kaler daarna, zodat je voortdurend het uitzicht houdt, zoals je hier kunt zien.

We rijden verder. Het wordt donker. We zien heel veel vogels, waarvan natuurlijk niet meer te zien is wat het voor vogels zijn.

 

Het asfalt wordt na verloop van tijd weer beter. We rijden al een uur of anderhalf in niemandsland. Een erg mooi niemandsland.

Je ziet trouwens het enorme verschil in licht dat de camera weet op te pikken! In mijn herinnering was het tijdenlang heel donker. Heel af en toe scheen de laagstaande zon nog een klein beetje over de heuvels heen.

 

Als de zon bijna ondergaat levert dat erg mooie beelden op.

 

Voor de zon helemaal onder is kunnen we nog even van dit uitzicht genieten: je ziet hier berg na berg na berg.

Dit is een ongelofelijk mooie weg. De beelden in het donker zijn erg mooi, maar eigenlijk is het zonde dat we deze weg niet in het licht hebben gereden: over het algemeen konden we erg weinig zien!

Je ziet hier ook hoe voorzicht je moet rijden, zeker in het donker: van een berm naast de weg kun je hier toch niet spreken...

 

Dan zien we een gebouw. We zien het al van ver liggen, en fantaseren over hier overnachten: dit zou de perfecte plaats zijn voor een hotel, en dan zouden we morgen nog een stukje van deze weg overdag meemaken.

Maar het is geen hotel: het is een woonhuis, privé.

Die mensen wonen hier wel absurd mooi. En verlaten...

Op een gegeven moment verandert het slechte asfalt in prachtig strak asfalt. Waar ons tempo 20 tot 30 km per uur was, (en de afstand van het beginpunt 60 km), kunnen we nu weer echt rijden. Het laatste stuk gaat veel en veel sneller.

 

We komen dan uit in Fuente Obejuna.

Bij het begin van het dorp is een restaurant en een bar, maar als we het dorp zijn uitgereden zijn we niets tegengekomen. Ernst wil het dorp in, naar de kerk (door nauwe steegjes omhoog), maar dat zie ik niet zitten. Ik ga in het restaurant vragen naar een hostal. Tweede rechts omhoog en dan is het links, zeggen ze.

Dan volgt consternatie over wat "tweede rechts" betekent: volgens Ernst weer omhoog het dorp in, volgens mij iets anders. Uiteraard blijkt hij, na veel heen en weer gerij (we vragen het nog een keer opnieuw op een camping als we het stadje aan de andere kant zijn uitgereden), gelijk te hebben: helemaal hoog in het dorp is een bar-restaurant-hotel, El Comendador.

 

Het is een heel plezierig hostal, met brede hal en een grote kamer.

In de bar zijn een aantal vrouwen aan het eten en drinken en kletsen.

Helaas blijkt, wanneer we later kijken of het hotel een website heeft, dat het niet meer bestaat. We hebben een pagina van de gemeente Fuente Obejuna gevonden waarin het pand te huur wordt aangeboden, als hostal (voor slechts 5000 euro per jaar).

Wat we tijdens die zoektocht ook ontdekten, is dat Fuente Objeuna, ook geschreven als Fuente Ovejuna, een toneelstuk is van de Spaanse toneelschrijver Lope de Vega. Het stuk is tussen 1612 en 1614 geschreven.

Het gaat over de opstand van de dorpelingen tegen de heerser van Fuente Obejuna, van de orde van Calatrava: Fernan Gomez de Guzman, bijnaam: the commander, El Comendador. Vandaar de naam van het hostal.

 

De eetzaal is gesloten: het is inmiddels over 11 uur.

 

Maar uiteraard krijgen we wel te eten. Eten na 11 uur, dat vindt niemand in Spanje vreemd.

Ik vind het echt ongelofelijk jammer dat de eigenaresse van dit hostal het, vanwege wat voor reden dan ook, niet vol heeft kunnen houden. Dit is helemaal zo'n Spaans hostal als ze me zo lief zijn geworden: een eetzaal, comedor, voor de lunch en eventueel het avondeten, keurig bediend, goedkoop en efficiënt, een baar voor tapas en drinken, en die enkele verdwaalde toerist als wij die 's avonds laat komen binnenrollen, en dan een aantal schone, plezierige kamers, die je bereikt via brede trappen en gangen met tegeltjes zoals je ze op deze foto ook overal ziet.

En dat uiteraard vergezeld gaand met een vriendelijke en professionele hostal-bazin.

 

© Copyright - Auteur: Sylvia Stuurman , Foto's: Ernst Anepool .
Copyright 1993-nu.
Voor commentaar, e-mail adres: sylviastuurman@gmail.com
 
terug Code voor foto: